17. nov, 2022
ONDERZOEK NAAR SURINAAMSE TALEN WEKT VERBIJSTERING
In de PARBODE van september 2022, editie 197 (helaas verlaat in mijn bezit gekomen), wordt gerefereerd aan enkele conclusies uit een attitude-onderzoek die bij mij tot verbazing en verontwaardiging hebben geleid. Het onderzoek werd in 2019 gehouden onder 791 jongere en oudere Surinamers, aan wie hun mening werd gevraagd over de in Suriname gesproken talen. De relevantie van een dergelijk onderzoek hoeft niet tot gemengde gevoelens te leiden (in een pluriforme samenleving waar verschillende talen worden gesproken kan onderzoek naar beeldvorming resulteren in relativering en meer begrip), dit kan evenwel niet worden gezegd (om met de eerste kanttekening te beginnen) van de vraagstelling in de enquête: “Moet het Sranan (Sranang) een belangrijkere maatschappelijke rol krijgen?”. Dit is een suggestieve vraagstelling, die vervangen had kunnen worden met “Welke Surinaamse taal (talen) moet (en) een rol krijgen in het maatschappelijk verkeer”. In een multikleurige samenleving als de Surinaamse moet je echter niet willen weten welke taal prioriteit dient te krijgen; immers een rangschikking van talen leidt ongewild tot hiërarchie, en dus ongewenst. Nodig om die reden op je hoede te zijn. Een lingua franca ontwikkelt zich als een automatisme, hoef je niet te sturen.
Een tweede opmerking betreft de onderzoekers en de onderzoeksgroep: zijn het ervaren taalkundigen geweest die aan de enquête hebben gesleuteld en welk hoger doel hebben zij voor ogen gehad (beleidsimplicaties of niet?) en aan wie leg je de vraagstelling voor: is de responsgroep competent en sensitief genoeg om aan het onderzoek deel te nemen waardoor bruikbare data beschikbaar komen? Enige kennis van sociolinguïstiek is vereist: het verband tussen taal, cultuur en maatschappij.
Opmerking drie: waarom was de focus van de onderzoekers gericht op de antwoorden van 485 deelnemers die in Paramaribo opgroeiden? En niet breder?
De kanttekening voor wat betreft de responsgroep, de antwoorden die zijn gegenereerd en de conclusies, verdienen een nadere beschouwing.
Het Sranan(g) wordt als gezellig, flexi, stoer en gemakkelijk beoordeeld. Andere talen dan het Sranan(g) zijn:”moeilijk, onbekend en ouderwets”, en genieten weinig prestige, zijn niet netjes en niet slim. Het Surinaams-Nederlands, aldus de conclusies, is netjes, gewoon, betrouwbaar en juist”.
Het Nederlands-Nederlands wordt negatief beoordeeld en is “fout, dom, nerdy en onverstaanbaar”en roept negatieve gevoelens op. Dit is even slikken van een keiharde brok. “Moeilijk, onbekend en ouderwets” zijn nl. niet te kwantificeren!
Het grootste deel van de respondenten beseft onvoldoende dat zij (ongewild?) bezig is cultuurgoed te dehumaniseren: zij zijn niet de juiste personen om taal als cultuur te beschermen, en de pluriformiteit als norm te accepteren. Onder invloed van lokale en regionale aspecten ontwikkelen talen zich niet gelijkvormig. Het Zuidafrikaans Nederlands, het Surinaams-Nederlands, het Vlaamse Nederlands, het Nederlands op de Antillen, zelfs dialecten in Nederland (Brabants, Gronings, Achterhoeks, Zeeuws) hebben een eigen intonatie ontwikkeld, sommige begrippen hebben een afwijkende semantiek, de uitspraak is niet homogeen. Maar dit kan en mag geen reden zijn om een regionale taal te diskwalificeren! Zoals het Nederlands-Nederlands bestaansrecht heeft, zo heeft het Surinaams-Nederlands dat ook, een vergelijking is uit den boze, en politiek/maatschappelijk incorrect! Het gevaar van een taalfobie ligt anders op de loer. Spreken van “dom”,
“onjuist” en “ouderwets”, zijn waardeoordelen en hier is niets wetenschappelijks aan. Dom, onjuist en ouderwets zijn geen objectieve maatstaven, zitten boordevol ongewenste connotaties. Pas je niet op, dan verval je al snel tot het willen inperking van culturele vrijheden. Zelfs een verbod ligt om de hoek. In hoeverre hebben de negativisten (die vermoedelijk een wereldbeeld hebben dat zich op een vierkante centimeter afspeelt) kennis genomen van virtuoze columnisten en onderzoeksjournalisten van bladen en kranten als Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, de Volkskrant, NRC: met een enorm groot woordenschat en heerlijke (abstracte) zinsconstructies? Zouden de bedoelde respondenten hier kennis van dragen, dan zou er niet iets zijn uitgekomen als “het Nederlands-Nederlands is dom en onjuist.” Ik hou het op onnozelheid, fragmentarische kennis van het taalgebruik buiten de Surinaamse grenzen. Zij hebben kennelijk niet eerder kennis gemaakt met goede sprekers en schrijvers, kwaliteitskranten (minus de Telegraaf en Algemeen Dagblad die kwaliteit ontberen, of sprekers bij commerciële omroepen -RTL, Veronica, SBS- die geen niveau halen). Hebben de respondenten met hun troosteloze bagage zich laten leiden door onvolgroeide kennis? Zijn zij slachtoffers van een gevoel van inferioriteit en van schaamte? Hebben zij geen zicht op taalevolutie? Is er sprake van een poging om hun ontluikende minderwaardigheid op te heffen? Overigens is dit niet nodig: het gevoel van minderwaardigheid hoeft niet te bestaan, want iedere taal is dynamisch en maakt een eigen ontwikkeling door, met eigen kenmerken, waarvoor je je niet hoeft te generen. Niettemin deze gevoelens doelbewust uitvergroten is een stap naar chauvinisme en superioriteitsdenken, dat een gevaarlijk nationalisme voedt (lees: alleen wat wij bezitten is het waard om te cultiveren, de rest is van verdacht allooi).
Het onderzoek legt een aantal gevoeligheden bloot. Dat intolerantie de kop opsteekt, dat rationeel denken bij sommigen in de kinderschoenen staat, dat ongelijkheid zichtbaar is en dreigt te worden versterkt, en als gif de geest bedreigt. Suriname heeft een taalgeschiedenis om te koesteren. Talen veroordeel je niet, zijn niet vergelijkbaar, anders is de stap naar verplettering van gelijkwaardigheid gemaakt. De onderzoeksconclusies hebben bij mij nog net niet gewerkt als een rode lap op een stier: scholieren en studenten bezitten deze leertitel omdat ze nog een lange weg hebben te gaan. Enige relativering is niet verkeerd, dus. De interetnische verhoudingen kunnen evenwel door laconiek gedrag verstoord raken. Taal, welke taal ook, welk dialect ook, welke regionale of streektaal ook, moet betoveren. Als dit de attitude wordt, is veel gewonnen. Ik hoop dat nader onderzoek, zoals Parbode schrijft, niet lang op zich zal laten wachten. Intussen moet haast worden gemaakt met het onderwijs in diversiteit, in het basis-, voortgezet, hoger- en universiteitsonderwijs.
Manuel Sewgobind,
voormalig docent Nederlands en Maatschappij Leer,
beleidsmedewerker diversiteit
Meest recente reacties
11.09 | 08:58
Ik blijf vertrouwen hebben in de Surinaamse gemeenschap, maar we moeten niet vergeten hoe het de Joden is vergaan in de 2e Wereldoorlog. Eeuwenlang werden ze min of meer getolereerd tot dan toe.
29.12 | 09:44
Wil je reageren? Dat kan altijd.
06.09 | 11:17
Beste Manuel,
Is het mogelijk om mij te bellen voor het plannen van een afspraak.Tel. 06 55 307253
groet.Zeki Arslan
05.06 | 19:48
Bouterse geeft deze revolutionarios een saluut en plaats zich niet boven hen. Hij had zich er ook tussen kunnen plaatsen. Bouterse is Bouterse en daar moeten wij het ermee doen..Better join him..